In de organisatie van de jeugdhulp zijn grootschalige veranderingen ingezet, onder meer bedoeld om het beroep op zorg in de tweede lijn te verkleinen door in de eerste lijn meer aandacht te hebben voor preventie en vroegtijdige behandeling. Een belangrijk onderdeel van deze zogenaamde transitie is dat de jeugdhulp sinds 2015 onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten valt, en niet meer onder die van de provinciale overheid en van zorgverzekeraars. De CJGs, wijk- of gebiedsteams (ook wel aangeduid als gemeentelijke toegang) zijn verantwoordelijk voor laagdrempelige hulp bij opvoeden en opgroeien, maar hebben ook een verwijs- en indicatiefunctie voor specialistische, niet vrij toegankelijke jeugdhulp.  

Veel ouders gaan met zorgen over opgroeien, gedrag en opvoeden echter naar de huisarts (Magnée & Verhaak, 2015; CBS 2019). Dat maakt de huisarts, naast de gemeentelijke toegang, een belangrijke verwijzer voor niet vrij toegankelijke specialistische jeugdhulp. De huisartsenpraktijk is dan ook een belangrijke plek om preventie in de eerste lijn vorm te geven en het beroep op zorg in de tweede lijn te verkleinen.

Op verschillende plekken in Nederland zijn pilots gestart met jeugdhulp bij de huisarts, opgezet door gemeenten en/of zorgaanbieders. Jeugdhulp bij de huisarts wordt geboden onder functienamen als Praktijk Ondersteuner Huisartsen Jeugd (POH Jeugd), Specialistisch Ondersteuner Huisartsenzorg Jeugd-GGZ (SOH-JGGZ) of Ondersteuner Jeugd en Gezin (OJG) (zie box 1). Een professional met ervaring in de jeugdhulp werkt als ondersteuner in een huisartsenpraktijk en kan worden ingeschakeld om te beoordelen of een jeugdige moet worden verwezen naar eerste- of tweedelijns zorg. Ook kan de professional, afhankelijk van de eigen achtergrond, kennis en ervaring, zelf hulp bieden bij lichte problematiek. 

Doelen van deze vorm van hulp zijn over het algemeen drieledig: (1) het ondersteunen van de huisarts bij beslissingen rond inzet van passende zorg, (2) het bieden van laagdrempelige jeugdhulp bij de huisarts en (3) het voorkomen van (onterechte) verwijzingen naar de specialistische jeugdhulp.

Door een professional met expertise over de jeugdhulp te laten werken in de huisartsenpraktijk komt daar kennis en kunde beschikbaar om problemen met opgroeien en opvoeden snel te kunnen herkennen, behandelen en indien nodig te verwijzen naar passende eerste- of tweedelijns hulp. Ook moet de inzet zorgen voor meer verbinding tussen de huisarts en het lokale veld, zoals CJGs, wijk- of gebiedsteams (Mok, e.a., 2016).

De pilots gaan vaak gepaard met plaatselijke (kleinschalige) evaluaties (zie bijvoorbeeld Van Dijk et al., 2013; Molendrift, 2015; Serra et al., 2015; Magnée & Verhaak, 2015; Boendermaker et al., 2016). Uit deze evaluaties blijkt over het algemeen dat de ervaringen positief zijn. Daarnaast zien we dat er verschillende keuzes worden gemaakt in de invulling van Jeugdhulp bij de Huisarts. Zo kunnen er keuzes worden gemaakt in opleiding en ervaring van de professional en in de taken die deze uitvoert (ROS Friesland, 2016). Door die verschillende keuzes zijn de resultaten van kleinschalige evaluaties moeilijk te vergelijken en dat laat vragen onbeantwoord. Zo is er bijvoorbeeld nog weinig overzicht over de werkzaamheden van deze professionals, welke invulling van de functie goed werkt en waarom, en de kenmerken van jeugdigen die zij zien. Ook ontbreekt kennis over het effect van jeugdhulp bij de huisarts op het zorggebruik in de specialistische jeugdhulp.

Daarom zijn onderzoekers van Accare, Molendrift en Karakter eind 2016 gestart met het onderzoek ‘Jeugdhulp bij de Huisarts’. Het onderzoek is erop gericht om meer te leren over de uitvoering, de effecten, de kansen en de struikelblokken van dit type functies. Daarbij was de ambitie om op grotere schaal onderzoek te doen door (1) in een aantal pilots op uniforme wijze (monitor)gegevens te verzamelen en (2) de gegevens uit deze pilots samen te voegen. Deze werkwijze zorgt ervoor dat de resultaten van de diverse pilots beter vergelijkbaar zijn en de opbrengsten ook breder toepasbaar zijn dan alleen in de betreffende lokale context. 

In samenwerking met: